Maasmolen

 

De Maasmolen of Molen van Franquinet:

 

Wat vind ik het jammer dat deze molen is afgebroken, ik ken hem alleen van verhalen en van foto's. Wat een schitterend gebouw was het. Vanaf 1868 was men in Maastricht het een na het ander aan het afbreken, net als de poorten, torens en het kanaal moest ook de Maasmolen verdwijnen. De gemakkelijkste weg was afbreken. En dat gebeurde in 1895. In 1878 bleek dat het kanaalsysteem rondom Maastricht niet meer voldeed aan de op dat moment geldende vervoerseisen. Door de opkomst van de steenkoolmijn ontstaat er de behoefte aan meer oostelijke gelegen vaarweg. het belang van de Maas als vaarroute wordt daadoor groter. Het besluit werd genomen in 1884 werd het besluit genomen om het Sint Antonius eiland en de Maasmoleneilanden af te graven.

De planning was:

1890 verdiepen en opschonen van de Maas. Hierdoor kwam het waterpijl lager te liggen hetgeen het varen onder de oude Maasbrug door gemakkelijker maakte.

1895 kanalisatie van de Maas,

1895 afgraven Maasmolen eiland,

1895 afgraven van het Sint Antonius eiland.

 

 Voldoende water in de Maasgeul  Maasgeul staat bijna droog.

Naor Bove

Molendatabase nr. 447 - Techniek: graanmolen, onderslagrad onder het gebouw, dubbel maalwerk.

In 1705 kreeg Mathieu Dubien toestemming een vaste dubbele korenmolen boven de watergeul op de Westoever te bouwen.
Kort daarna begon zich echter een overschot aan maalcapaciteit in Maastricht af te tekenen. Het vaste rad gaf nogal wat problemen. De snel optredende verschillen in de waterstand, die de molenaars op de Jeker parten speelde, niet zo snel maar wel des te heftiger op. Zowel bij laagwater als hoogwater was malen onmogelijk. Dubien vroeg daarom in 1713 aan het stadsbestuur toestemming om de helft van zijn korenmolen als zaagmolen in te richten. Dit werd hem toegestaan.
De zaagmolen bleek in een grote behoefte te voorzien en floreerde zodanig dat Dubien toestemming vroeg in 1715 om ook de andere helft in een zaagmolen te mogen veranderen. Ook dit werd hem toegestaan en tot in de Franse Tijd werd er hout gezaagd. De een helft balken en de andere fijnhout. De molen stond op de wal, tussen de Hoenderstraat en de Drie Emmerstraat.
In die tijd werd Simon Kempeneers eigenaar.
Hij liet de houten zaagmolen afbreken en bouwde op dezelfde plaats ? Langs de Wal? een stenen watermolen, die de grootste van Maastricht en van Nederland zou worden.
Een prachtige met leien gedekte Mansardekap met veel dakkapellen sierde het gebouw.
Een bijzonder karakter had ook de voorgevel.
Lijsten van Naamse hardsteen markeerden het grote aantal vensters en de ingangspartijen met stenen trappen naar de maalzolder.
Even fraai was het huis met de grote ramen en zonneblinden op de hoge gemetselde onderbouw, dat naast de molen op het eiland stond.  In 1811 dwongen de Fransen Kempeneers weer om te bouwen voor het malen van graan. Niet lang daarna overleed Kempeneers.

De molen was nog niet of nauwelijks gereed of hij werd op 29 of 30 januari 1812 ten laste van Gertrudis Voncken, de weduwe van Simon Kempeneers, gerechtelijk verkocht.
De nieuwe eigenaren werden bij vonnis van de rechtbank: Bertrand Loisel, Karel of Charles Destouville, Jeróme Cousin en Bon Paquin.
De koopsom bedroeg 35.492 gulden en 58 cent.
Karel Destouville verkocht zijn aandeel op 26 september 1813 aan de overige deelgenoten.

In 1814 werd de onregelmatige watertoevoer op illegale wijze opgelost door een soort damwand te bouwen die een groter deel van het water door de geul dwong. Omdat de scheepsvaart hiervan veel last had werden Loisel stevig op de vingers getikt.


De drie overgebleven eigenaren verkochten de watermolen met huis en andere aanhorigheden in 1820 voor 77.084 gulden en 55 cent aan de Luikse advocaat en rentenier Arnold Conrad Joseph Dubois, die de molen vermoedelijk ook exploiteerde.
Hij trouwde na de koop met Marie Claire Catherine Josephe Dandrimont.
Dubois overleed tussen 1825 en 1828.
In eerstgenoemd jaar stuurde hij een rekest naar de staten inzake het accijns op het gemaal; in 1828 liet de weduwe Dubois-Dandrimont eenzelfde rekest uitgaan.
In 1835 vroegen de pachters de Gebr. Michiels uit Luik toestemming om tarwemeel accijnsvrij langs de Maas te vervoeren.
De molen had toen blijkbaar een goed gemaal, want de broers deelden in hun verzoekschrift mee dat de Maasmolen tien Maastrichtse molens in hun bestaan zou kunnen bedreigen.
Daaraan zal niet vreemd zijn dat de molens in en ten zuiden van de vesting veel hinder ondervonden van te lage respectievelijk te hoge waterstanden in de Jekertakken als gevolg van het beleid van de vestingcommandant in deze.

Tijdens de Belgische opstand (1830-1839) kreeg de garnizoenscommandant het benauwd door het potentiële gevaar dat deze molen zo vlak onder de vestingwal vertegenwoordigde en begon te zoeken naar mogelijkheden de situatie ter plekke onder controle te krijgen. Met de Fransen was echter elk contract of voorwaardestelling verdwenen en er bleef de overheid niets anders over dan het de bezitters zo moeilijk mogelijk te maken. Die doen iets terug door in 1847 een forse schadevergoeding te vragen door de ondervonden nadelen van de aanleg van het Kanaal Luik-Maastricht. n het midden van de 19e eeuw werd de vennootschap Dubois - Lemaire opgericht.In deze hoedanigheid vroegen zij in 1854 aan het provinciaal bestuur toestemming om de molen geheel voor de verwerking van tarwe in te richten. In 1859 werd bovendien toestemming gevraagd voor het leggen van een stoommachine, die in een nieuwe aanbouw aan de linkerzijde van de molen werd geplaatst. Later werd de molen door de firma Franquinet - Lemaire & Cie geëxploiteerd.

Naor Bove

Maasmolen gezien van de Kesselskade Tuinen van de Maasmolen

Gelijktijdig werd de molen voorzien van stoomkracht. In 1860 verscheen dan eindelijk een Franquinet ten tonele als mede-eigenaar: Guillaume D.F. Franquinet die tevens consul voor België was. Hij werd vennoot naast nog steeds overwegend Belgen. In 1870 droegen de erven Dubois hun aandeel in de onderneming over aan de firma Franquinet-Lemaire & Cie, Het volgende jaar werd aan de linkerzijde van de molen een nieuw huis gebouwd, dat waarschijnlijk voor een personeelslid bestemd was.In 1888 werd een naamloze vennootschap opgericht waarvan de akte 22 juni notaris mr. Jozef Willem Hubert Haenen passeerde.
Zij kreeg de naam "Meelfabriek de Maasmolen", voorheen Franquinet - Lemaire & Cie.
 Het maatschappelijk kapitaal bedroeg 75.000 gulden, verdeeld over 75 aandelen.
Door de vennoten Behr werd als volledige storting hunner aandelen in de vennootschap ingebracht: de gebouwde en ongebouwde eigendommen als ook de stoommachine en maalstenen van de voormalige meelfabriek 'de Maasmolen' en het er op gevestigd kapitaal nog groot 41.500 gulden dat binnen 20 jaar afgelost moest worden.
Zover kwam het echter niet zoals we hierna zullen zien.
Door Edmond Franquinet, die directeur zou worden, werd als gedeeltelijke storting van zijn aandelen 15.000 gulden ingebracht, alsmede een aantal werktuigen. karren, paarden, zakken enz.
Zijn aanstelling tot directeur gold voor zes jaar, daarna was hij opnieuw benoembaar.
Hij genoot vrije woning naast de fabriek en een bezoldiging van 1500 gulden per jaar.

In 1893 waren bij de Nederlandse overheid de plannen gerijpt voor de kanalisatie van de Maas. In die plannen werd de helft van het St.Anthoniuseiland / De Kleinen Green weggegraven en de geul tussen dat eiland en de oostoever gedempt. Het Kleine Green werd helemaal weggegraven, waardoor een brede bedding voor de Maas zou ontstaan. Een verzoek van de directie om de molen te mogen moderniseren werd afgewezen. In plaats daarvan stelde de Nederlandse overheid voor de molen voor ƒ 100.000,- te kopen. Er vonden besprekingen plaats tussen de hoofdingenieur van de waterstaat in het 7e district Philipe Willem van der Heyden, de commissarissen en de directeur. Deze besprekingen resulteerden in een overname door de Staat der Nederlanden voor een bedrag van 100.000 gulden, waarvan de koopakte op 24 juni 1893 in 's-Gravenhage werd goedgekeurd.
Namens de naamloze vennootschap tekende mr. G.D. Franquinet (commissaris), E. Franquinet (directeur), A. Roebroek (commissaris), Haenen (commissaris). Daarmee was het lot van deze uitzonderlijke en fraaie molen bezegeld.


Niet in de verkoop waren begrepen de stoommachine, de werktuigen en toestellen met de getimmerten.
In 1895 werd het complex gesloopt en het eiland St. Antonius weggegraven.

De directie kocht met het vrijgekomen geld van de erven Straetmans de reeds bestaande stoommeelfabriek aan het Bassin en zette daar de werkzaamheden voort. Tijdens de Eerste Wereldoorlog staakte de directie, met nog steeds enkele Franquinets erin, de productie en verkocht de gebouwen aan de NV Maastrichts Veem.

Maasmolen met woonhuis gezien van de Maas Plattegrond situatie voor 1895

Naor Bove

Bron: Molendatabase,  Theo Bakker, MestreechOnline, Zicht op Maastricht, HEM, Foto's: Tibaert, Theo Bakker, Limburgs Erfgoed.

eine terök